“Vroeger werd de invulling van sociaal-artistieke projecten van bovenaf opgelegd, wat sowieso een verstikkend effect had op deelnemers en de vooropgestelde doelen,” hoorde ik vandaag. En toen volgde de mededeling dat het een talent was, dat ik elk van mijn projecten op een losse manier zijn eigen leven laat leiden… en ik knikte. Misschien had ze wel gelijk.
Projecten volgen het ritme van hun omgeving, van hun publiek en partners. Ze kunnen maar een maximale impact hebben wanneer de makers en de smakers er klaar voor zijn. En zo leeft bij mij het idee dat elk project zijn eigen ritme heeft, zijn eigen hartslag, zijn eigen tempo, zijn eigen versnellingen en rustpauzes. Dat aanvaard je of daar erger je je aan.
Zelf vind ik het vaak een geruststellende gedachte dat ik niets moet forceren of niet moet streven naar een vooropgestelde termijn. Het streven zit immers in andere doelen: alles klaarzetten om partners in de startblokken te manoeuvreren, om een nieuw publiek nieuwsgierig te maken, om een sensatie te veroorzaken die de neuzen in één richting stelt, om de intentie te creëren om het goed te doen… samen.
Na zo’n traject klinkt “Klaar? Start!” logischer, luider en ook echt goed.