Maar wat eet je dan? Wanneer je anderhalf uur te vroeg in een stad toekomt omdat je de files wilde vermijden. Dat dat een utopie is, daar ben ik zeker van. Wanneer ik ook probeer, ik kom altijd in een file terecht. Alleen wanneer ik ’s nachts naar huis rijd van een zangsessie ergens in ons prachtig Vakantieland kan ik werkelijk verbolgen zijn wanneer er een file voor mijn ogen opdoemt. Dan kan het. Anders is het zonde. Want je wist het.
Dus ik ben te vroeg. Veel te vroeg. Straks zingen twee zangcoaches van me de pannen van het dak van een theaterzaal af. Ocharme de mensen die dan in die zaal zitten. Zij weten nog van niks. En ik vind het heerlijk. Enkele jaren geleden bedachten wij een idee – wat doe je anders met een idee?: het zou toch leuk zijn als er plekken waren waar mensen gewoon konden zingen, vrijuit alsof ze alleen thuis waren. Vanuit dat idee brak vuur uit. Hevig. Niet te blussen. Zoals de bosbranden in de rest van de wereld. Hebben wij nog genoeg bos over voor zo’n bosbranden? Moeten we dan blij zijn?
Dus wij maakten zo één plek. En anderen vroegen ons om nog meer van die plekken te maken. Aanstekelijk hoor, zo’n brand. Oh heerlijke woordspeling. En straks maken we weer zo’n plek. En dan zeggen we de mensen dat ze op zo’n plek terechtgekomen zijn. En dan nodigen we hen uit om die plek te benutten. Om alles te vergeten en vooral te vergeten dat iemand anders hun stem horen kan. En van zodra ze dat vergeten laten ze los. En dan ontstaat er iets wat velen van ons niet meer kennen. Dan worden wij weer kinderen. Dan doen wij weer onnozel. Dan worden wij de schoonste versie van onszelf. En later schamen we ons daar niet voor. Later zeggen we dat we dat nog nooit hebben meegemaakt. Maar we liegen.
Nootjes. De barman doet me denken aan een vriend van vroeger. Hij voert me nootjes. Hij belooft het schaaltje te blijven vullen. Ik geloof hem. Het zijn helemaal geen nootjes. Het zijn die zoute speelkaartkoekjes en mini-pretzels die je nooit hebben willen delen met je gezelschap. Niet als kind, niet nu. Dus ik eet ik nootjes. Waarom blijf ik ze zo noemen? Anderhalf uur lang. En schrijf ik mijn hoofd leeg.
Wat doe jij als je anderhalf uur te vroeg toekomt op een plek waar de wereld binnenkort veranderen zal? Wil je me dat vertellen?