Vele maanden geleden was ik in zo’n bui dat ik nieuw leven in huis wilde. Ik ging daar voor zorgen. De weinige planten die ik in huis had zette ik buiten samen op de grote tafel. Ik haalde een (bijna) even grote zak potgrond. Mijn handen waren al vuil voor ik besefte dat ik nog extra bakken nodig had. Terug naar binnen. Terug de kast in. Een zwart spoor op de betonnen vloer. Zorgen voor later.
Opgezocht had ik niets. Geen kennis van ideale timing, aanpak, vochtigheid, enzovoort. Voorzichtig schraapte ik met mijn vingers de grond rond de wortels weg. Ik schrok op van hun kwetsbaarheid. Ik kon zomaar… Een jaar lang had ik op het gevoel voor deze groene stekels gezorgd. Ze hadden stuk voor stuk hun plek gezocht in die bakken. En stuk voor stuk lagen ze nu naast elkaar. Naakt.
weer aangenaam < niet aangenaam
Ik nam er een extra plantenbak bij en vulde die half met nieuwe grond. Voor mij herschikte ik de planten tot wat ík weer aangenaam vond. De vorige bakken hadden ze immers bijna overbevolkt. Hun wortels staken boven de grond uit. Mijn opinie: niet aangenaam. Maar ik had beter moeten weten.
Want mijn planten gingen in staking. Wat ik niet wilde zien was dat zij het goed hadden: des te minder plaats, des te gretiger ze groeiden. Ze trakteerden me op nieuwe stekken, keer op keer op keer. En ik werd er telkens vrolijk van. Weerom een geut nieuw leven, klots, zomaar erbij. “Het is hier goed,” las ik in hun voorplanting. Maar toen ik besloot om hen te verplanten, stopte die groei. En gelijk hadden ze. Een paar weken later legde een vriendin uit dat die plantensoort inderdaad liever minder plaats heeft dan meer. Mm… (vloek).
Elke zaterdag plantendag
Ik had me er al bij neergelegd. Stilaan stierven er stekken af. De rest werd slap en bruin. Sommigen hielden stand. Kerstmis kwam en ik hing er poppetjes in. Kerstmis ging en de poppetjes hangen er nog steeds. Maar ik bleef kijken. En héél traag (en dan bedoel ik echt heeeeeeeeeeeeeeeel traag) staken er in elke bak drie nieuwe stekels hun kopjes boven de grond. Ik begon ze ‘vrienden’ te noemen. Dingen waar je zoveel tegen praat krijgen menselijke kenmerken. “Komaan vrienden. Goed bezig.”
Er gaan dagen voorbij dat ik aan hen voorbij ga, maar die planten maken me toch bijna elke dag blij. En elke zaterdag is nu plantendag. Met de vraag “Wat heb jij nodig?” bekijk ik elke plant van dichtbij. Je zou denken dat ik mijn lesje geleerd heb, maar ik doe het nog altijd op het gevoel. Eerlijk gezegd heb ik al een tiental keer in een boekhandel gezocht naar een goed kamerplantenverzorgingsboek (dát is pas een woord voor Scrabble!). Nooit gevonden. Waarom moeten alle kamerplantenboeken tegenwoordig meer over de inrichting van je huis dan over plantenverzorging gaan? Dus ik blijf zoeken – en ik vroeg het intussen ook aan mijn schoonzus, zij heeft er eentje die ik ook graag wil denk ik – en de redding zal zo wel nabij zijn.
Bottom line? Die is er niet. Het is 22:32 en ik wil gaan slapen. De laatste tijd lukt het me moeilijk om mijn hoofd leeg te maken. Dit keer probeer ik het met een blogpost. Ik zit aan de eettafel en kijk uit op die planten. De poppetjes onbeweeglijk op een rij. Man, ik woon hier graag.