Drie keer al trok ik ’s ochtends m’n stoute schoenen aan en fietste ik met m’n gitaar op m’n rug de berg af. Al na tweehonderd meter duikt dan de kerktoren op, strak ingepakt met steigers en doeken voor de renovatie. “Die gaat nog jaren duren, manneke. Ze hebben al vertraging opgelopen, maar de kerk wordt wel elke dag schoner.” … “En de werkmannen zijn goei kerels. Als ik eens iets zwaars niet verhuisd krijg, dan komen ze me helpen zonder klagen.” N spreekt hen aan met hun voornaam. Tegen mij hebben ze nog geen woord gezegd. Ik zoek het ook niet op. Op een drafje spring ik van de fiets en – hop! – de kerk binnen. Met ‘Dat loopt wel een andere keer los’ wuif ik mijn twijfels gauw weg.
Tijdens het uitpakken en stemmen van mijn gitaar hou ik een minibabbeltje met N. Voor mij opent zij de kerk, maar in de lokale gemeenschap opent ze veel meer deuren. Ze is de rechterhand van meneer pastoor, kookt soep voor anderen en brengt bezoekjes aan een oudere vrouw in onze straat: “Nu niet, door corona, maar we bellen veel,” zegt ze dan rustig. Rustig en met de glimlach, zo vertelt ze ook dat kennissen, vrienden en familie regelmatig eten en spullen aan haar voordeur komen leggen. “Ik woon maar alleen dus eigenlijk is het veel te veel, maar ik kan eten niet weggooien of slecht laten worden. Maar het is wel fijn te weten dat er zoveel mensen aan me denken.” En toen begon ze te blinken – serieus, prachtig om te zien. “Ja maar, ik voel dat heel goed hoor, dat ik hier graag gezien word in het dorp. Toen ik mijn hartaanval kreeg ik een kaartje waar alle namen van de kindjes van het eerste leerjaar opstonden. En ook één met alle namen van de mensen van ziekenzorg.” Dat wil toch zeggen dat ze veel goeds doet voor andere mensen, hoorde ik mezelf hardop denken, waarop zij met een lach op haar gezicht en knikkend haar schouders optrok en nog enkele stoelen afwaste met ontsmettingsmiddel.
Drie keer de klank van een ruimte beluisteren, ontdekken hoeveel geluid er binnendringt van de werken en herontdekken hoeveel galm er overblijft wanneer gulzige witte lakens hun ding gedaan hebben met mijn lange noten. Daar voegde ik tot dusver ook drie keer eenzelfde opstartpatroon aan toe: me de ruimte eigen maken met Let Praises Rise, een gospellied waar ik zot van ben en dat ik minutenlang in herhaling uit mijn lijf laat stromen. Daarna volgen nog een viertal andere songs – telkens andere – en dan is er al een dik uur voorbij. Het is gek hoe tijd vliegt wanneer je bij je eigen klanken bent. Maar nog voor al mijn Praises Gerised zijn is N verdwenen. Met een knikje en een wuifgebaar verdwijnt ze van het toneel. Tussen twee strofes door spreken we af voor volgende week: “Hetzelfde moment? Dat is goed. ’t Amusement, he!” en dan zijn we allebei vertrokken. Zij naar haar soep en ik naar een plek in mijn hoofd waar ik mezelf goed hoor.
Is het stom dat ik me daardoor wat kleiner voelde?
tijdens de poetsbeurt van één van de prachtige glasramen
(ik ben nogal verlegen om de echte versie te laten horen…)